STAATSBLAD VAN HET
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

(No. 74.) BESLUIT van den 8sten November 1825, houdende nadere bepalingen omtrent het aannemen van vaste geslachtnamen.

Wij WILLEM, bij de gratie Gods, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG, enz., enz., enz.

In aanmerking nemende dat het in sommige gedeelten des Rijks nog steeds plaats vindt, om geene eigenlijke geslachtnamen te voeren, maar integendeel veranderlijke bijnamen te dragen, en deze telkens, bij verandering van woonplaats, met andere namen, die ontleend worden van de plaatsen of erven, welke opnieuw met der woon betrokken zijn, te verwisselen;

Overwegende, dat zoodanige handelingen ten eenenmale strijden met de voorschriften van het decreet van den 18den Augustus 1811, en bovendien duisterheden en verwarring van verschillenden aard voor de registers van den burgerlijken stand moeten opleveren;

Gezien de wet van den 6den Maart 1818 (staatsblad no. 12);

Op het rapport van Onzen Minister van Justitie;

Den Raad van State gehoord;

Gezien het rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken;

Hebben besloten en besluiten:

Artikel 1

Voor die genen Onzer onderdanen, welke tot hiertoe nalatig zijn gebleven, om overeenkomstig het decreet van den 18den Augustus 1811, eenen vasten geslachtnaam aan te nemen, en in plaatse daarvan eenen veranderlijken bijnaam zijn blijven voeren, wordt op nieuw een termijn van zes maanden opengesteld, binnen welken zij gehouden zullen zijn, zich eenen vasten geslachtnaam te kiezen, en daarvan bij den ambtenaar van den burgerlijken stand van derzelver woonplaats de vereischte verklaring af te leggen, in voege als bij hetzelve decreet van den 18den Augustus 1811, en met bijzondere in achtneming van het voorschrevene bij artikel 6 is bepaald, waarvan de stipte nakoming mitsdien bij deze op nieuw wordt aanbevolen.

Artikel 2

Na den afloop van den termijn bij het vorig artikel gesteld, zullen de nalatigen tegen hetzelve te dier zake vervolgd en gestraft worden, met de straffen en boeten, bij de wet van den 6den Maart 1818 (staatsblad no. 12) bepaald; met gelijke straffen en boeten zullen gestraft worden elk en een iegelijk, die zich in stede van den door hem aangenomen of gevoerden geslachtnaam in publieke of onderhandsche akten en geschriften, of in zijne openbare betrekkingen, eenen veranderlijken bijnaam mogt geven, en zulks onverminderd de meerdere straffen, daartoe termen zijnde, tegen de misdaad van valschheid of andere misdrijven, bij het wetboek van straffen voorschreven, of naderhand verder voor te schrijven.

Artikel 3

De ambtenaren van den burgerlijken stand en andere plaatselijke of administratieve autoriteiten, aan welke het mogt komen te blijken, dat de bepalingen bij het voorgaande eerste artikel vastgesteld, niet mogten zijn in acht genomen, of dat strijdig met dezelve mogt zijn gehandeld, zullen verpligt zijn daarvan aan de officieren bij de regtbanken aangifte te doen, ten einde tegen de overtreders, overeenkomstig artikel 2 te procederen.

Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandsche zaken zijn, ieder voor zoo veel hem aangaat, belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, hetwelk in het staatsblad zal worden geplaatst.

Gegeven te Amsterdam den 8sten November des jaars 1825, van Onze regering het twaalfde.

WILLEM

Van wege den koning,
J.G. DE MEY VAN STREEFKERK

Uitgegeven den zeventienden November 1825

De Secretaris van Staat,
J.G. DE MEY VAN STREEFKERK

© Peter van Markus