Burgerlijk Wetboek 1838
EERSTE BOEK: Van personen
TWEEDE TITEL: Van Nederlanders en vreemdelingen
Nederlanders zijn:
1e. Allen die binnen het koninkrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders,
aldaar gevestigd;
2e. Kinderen, buiten 's lands uit Nederlanders geboren;
3e. Allen die binnen het koninkrijk zijn geboren, hoezeer uit ouders, aldaar niet
gevestigd, mits zij zelve hunne woonplaats aldaar vestigen;
4e. Kinderen buiten 's lands geboren uit vreemde ouders, welke binnen het koninkrijk
of deszelfs koloniën gevestigd, doch voor 's lands dienst afwezig, of anderzinds
op reis zijn;
5e. Allen welke zijn genaturaliseerd of het regt van inboorlingschap hebben
verkregen.
Eene vreemde vrouw, met eenen Nederlander getrouwd zijnde, volgt den staat van haren man.
Vreemdelingen zijn alle degenen, die niet in de twee vorige artikelen begrepen zijn, of die de hoedanigheid van Nederlander hebben verloren.
Vreemdelingen worden met Nederlanders gelijk gesteld in de twee volgende gevallen:
1e. Wanneer zij, ten gevolge der toestemming van den Koning, hunne woonplaats binnen het
het koninkrijk zullen hebben gevestigd, en van het bekomen dier toestemming aan het
gemeentebestuur dier woonplaats hebben doen blijken;
2e. Wanneer zij, na hunne woonplaats binnen eene gemeente in het koninkrijk te hebben
gevestigd, en gedurende zes jaren binnen dezelfde gemeente te hebben behouden, aan
het plaatselijk bestuur van die woonplaats het voornemen zullen hebben te kennen
gegeven om zich binnen het koninkrijk te blijven vestigen.
De hoedanigheid van Nederlander wordt verloren:
1e. Door het bekomen van naturalisatie in een vreemd land;
2e. Door buiten toestemming des Konings, zich in vreemden krijgsdienst te begeven,
of openbare bedieningen aan te nemen, welke door eenen vreemde regering zijn
opgedragen;
3e. Door het buiten 's lands vestigen zijner woonplaats, met het kennelijk oogmerk
om niet in het Koninkrijk terug te keeren.
Geene handels-inrigting, op haar zelve beschouwd, wordt geacht dat oogmerk
aan den dag te leggen.
Die de hoedanigheid van Nederlander, om eene der oorzaken, bij het vorige artikel vermeld, verloren heeft, kan dezelve niet terug bekomen, dan met inachtneming der bepalingen van artikel 8 hierboven.
Eene Nederlandsche vrouw, met eenen vreemdeling in het huwelijk tredende,
volgt den staat van haren man.
Na ontbinding des huwelijks, bekomt zij de hoedanigheid van Nederlandsche
vrouw terug, mits zij hare woonplaats binnen het Koninkrijk hebbe, of daarin
vestige, en zij, in het laatste geval, uitdrukkelijk kennis van haar voornemen
geve aan het gemeentebestuur der plaats alwaar zij zich, na hare terugkomst,
heeft gevestigd.
Allen die den staat van Nederlander hebben terug bekomen, kunnen daarvan alleen genot hebben met opzigt tot zoodanige regten, als zij na die terugbekoming verkrijgen.