STAATSBLAD VAN HET
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
(No. 209.) WET van den 21sten December 1936, tot wijziging van de wet op het
Nederlanderschap en het ingezetenschap (1892).
WIJ WILHELMINA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN,
PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.
Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is ter uitvoering van enkele bepalingen van het
Verdrag nopens zekere vragen betreffende wetsconflicten inzake nationaliteit en van het Protocol betreffende een geval van staatloosheid, beide van 12 April 1930 en op dien datum vanwege
Ons te ‘s-Gravenhage onderteekend, wijziging te brengen in de wet van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 268) op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, zoals deze laatstelijk is gewijzigd;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Aan het slot van artikel 2, onder b, van de wet op het Nederlanderschap en het
ingezetenschap, wordt de punt vervangen door een komma-punt en op nieuwen regel toegevoegd:
"c. het in het Rijk geboren wettig, gewettigd of door den vader erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de moeder den staat van Nederlander bezit en de vader is zonder dan wel van onbekende
nationaliteit, in het laatste geval zoolang die onbekendheid duurt.".
Aan het slot van artikel 3, vierde lid, onder 2° van de wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap vevalt de punt-komma en wordt toegevoegd:
"of dat hij in het Rijk geboren is uit ouders zonder dan wel van onbekende nationaliteit;".
Het eerste lid van artikel 5 van de wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap wordt vervangen door:
"De vrouw volgt staande het huwelijk den staat van haren man, behoudens dat de vrouw van een Nederlander, die in een ander land genaruraliseerd wordt, en de Nederlandsche vrouw, die met een veemdeling huwt, den staat van Nederlander zelfstandig zullen bezitten, indien zij - gene door de naturalisatie van haren man, deze bij het aangaan van het huwelijk - eene vreemde nationaliteit niet deelachtig worden noch kunnen worden.
De vrouw, die naar het eerste lid van dit artikel den staat van Nederlander zelfstandig is komen te bezitten, volgt staande huwelijk den staat van haren man, zoodra beide van éénzelfde nationaliteit zijn.".
Artikel 7, onder 2°, van de wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap wordt gelezen als volgt:
"2°. door vervallenverklaring, welke door Ons wordt uitgesproken ten verzoeke van den meerderjarige, man of ongehuwde vrouw, die naast den staat van Nederlander eene vreemde nationaliteit bezit, beide heeft verkregen zonder den wil daartoe kenbaar te hebben gemaakt en gewoon- en hoofdverblijf buitenslands heeft;"'.
Het wettig kind, dat vóór de in werking treden van dit artikel in het Rijk geboren is uit een huwelijk, gesloten tusschen een Nederlandsche vrouw en een vreemdeling zonder nationaliteit, bezit, mits het bij dit in werking treden woonplaats heeft in het Rijk, in Nederlandsch-Indië, in Suriname of in Curaçao en geen andere nationaliteit heeft, den staat van Nederlander.
Eveneens bezit den staat van Nederlander het wettig kind, dat na het in werking treden van dit artikel uit een zoodanig vóór dat tijdstip gesloten huwelijk in het Rijk geboren wordt, mits de ouders op genoemd tijdstip woonplaats hadden in het Rijk en het kind geen andere nationaliteit heeft.
In beide gevallen gaat die staat verloren, indien het kind, mits binnen een jaar na het in werking treden van dit artikel of, indien het op dat tijdstip minderjarig in den zin der Nederlandsche wet dan wel nog niet geboren is, binnen een jaar na het intreden van zijn meerderjarigheid, te kennen geeft dien staat niet langer te willen bezitten.
Deze kennisgeving moet geschieden aan den burgemeester zijner woonplaats in het Rijk of aan den voor het ressort zijner woonplaats in Nederlandsch-Indië, in Suriname of in Curaçao door Onzen Gouverneur-Generaal,
onderscheidenlijk Onzen Gouverneur aangewezen ambtenaar of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont.
Deze wet treedt in werking, eendeels voor de artikelen I en V, anderdeels voor de artikelen II tot en met IV, telkens op een door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, den 21sten December 1936.
De Minister van Justitie,
VAN SCHAIK
De Minister van Buitenlandsche Zaken,
DE GRAEFF
De Minister van Staat,
Minister van Koloniën,
H. COLIJN
De Minister van Justitie,
VAN SCHAIK
© Peter van Markus